donderdag 10 mei 2007

Het Europese ruimteonderzoek

De oprichting van de European Space Agency (ESA) in 1975 kwam tot stand na de hoogtijdagen van de ruimtevaart. De Koude Oorlog was een geweldige stimulans geweest voor het ruimteonderzoek. De wedloop tussen de Verenigde Staten en de Sovjet Unie zorgde voor ongekende investeringen in de ruimtevaartprogramma’s van de beide supermachten. Vele doden en tientallen miljarden roebels en dollars brachten de eerste satelliet (1957) en de eerste mens (Joeri Gagarin, 1961) in een baan om de aarde. Slechts 66 jaar nadat de gebroeders Wright het eerste luchtwaardige vliegtuig enkele tientallen meters hadden laten vliegen, zette de Apollo 11-missie in 1969 de eerste mens op de enige natuurlijke satelliet van de aarde: de maan. Terwijl Neil Armstrong zijn beroemde woorden sprak, keken 600 miljoen mensen wereldwijd live mee naar de zwart-wit beelden, wat op zich al een opmerkelijke prestatie was, gezien het feit dat de Apollo 11 uitgerust was met ongeveer evenveel computertechnologie als in een Nokia 3210 te vinden valt. De bijkomende euforie, gevoed door op volle toeren draaiende propagandamachines, deed mensen vermoeden dat er een nieuw tijdperk was aangebroken, de space-age, waarin astronauten de nieuwe helden waren en de sky the limit.

Echter, sinds 1972 is de mens niet meer op de maan geweest en zelfs niet meer verder dan een baan rond de aarde. Bemande ruimtevaart was een buitengewoon prijzige en riskante onderneming en bracht weinig militaire en wetenschappelijke resultaten. Het enige wat de astronauten op de maan deden, was zwaaien naar de camera, een vlag planten, ver- en hoogspring records vestigen in de lage zwaartekracht en hopen dat ze de terugreis zouden overleven. De astronauten waren geen astronomen of sterrenkundigen, maar piloten en ingenieurs, die zich bewezen hadden in de testvluchten van experimentele straaljagers. Slechts in totaal 400 kilo maanpuin kon voor onderzoek meegenomen worden naar de aarde. Nixon schroefde de kraan dicht, die Kennedy in het begin van de jaren zestig wijd opengedraaid had, aangezien de oorlog in Vietnam enorme gaten in de begroting sloeg. Ruimteonderzoek en het lanceren van vaartuigen konden alleen nog verantwoord worden als er een commercieel, militair of wetenschappelijk doel bereikt kon worden. De wedloop had wel een grote kloof in ontwikkeling veroorzaakt tussen de USSR en de VS aan de ene kant en de rest van de wereld, Europa incluis, aan de andere kant.

Het is de achtergrond waaruit de ESA werd opgericht. De tien oorspronkelijke lidstaten (het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk, Duitsland, Italië, Spanje, België, Denemarken, Nederland, Zweden en Zwitserland) beseften dat het noodzakelijk was voor Europa om deze achterstand niet groter te laten worden. Er moest een dam worden opgeworpen om de uitstroom van kennis en talent naar andere delen van de wereld met actieve ruimtevaartprogramma’s te voorkomen. Daarbij wilde men niet in een afhankelijkheidspositie gedwongen worden, als het ging om communicatie- en navigatiesatellieten. Europa had geen eigen lanceerfaciliteiten en zag hoe de Amerikaanse industrie grote voordelen had door de ontwikkeling van hoogwaardige technologieën, noodzakelijk voor het ruimtevaartprogramma.

Nu, in 2002, bedraagt het aantal lidstaten inmiddels vijftien (Ierland, Oostenrijk, Noorwegen, Finland en Portugal zijn er in de loop van de tijd bijgekomen; Canada onderhoudt een samenwerkingsrelatie met ESA). De achterstand is op een groot aantal punten ingelopen, behalve op het gebied van de bemande ruimtevaart, en op bepaalde vlakken domineert ESA zelfs de internationale markt. ESA heeft met name een leidende positie gekregen in het commercieel lanceren van communicatiesatellieten door de door ESA ontwikkelde Ariane lanceerraketten. Vanaf de lanceerinrichting te Kourou in Frans Guyana kunnen twee Arianes per maand de ruimte in worden geschoten.

De huidige generatie communicatiesatellieten is gebaseerd op wereldstandaarden die ontwikkeld zijn uit door ESA ontwikkelde technologie. De marktwaarde van de lanceringen en de meer dan 50 communicatiesatellieten bedraagt vele miljarden euro’s. Echter, het bedrijfsleven prefereert nog steeds Amerikaanse satellieten, die door omvangrijke steun vanuit publieke middelen en het militair-industrieel complex van de VS concurrerender zijn dan de Europese projecten. Het lanceren zelf kan wel concurreren met de Amerikaanse, Japanse, Russische en Chinese installaties.

Europa’s ruimteonderzoek biedt tegenwoordig direct werk aan 40000 mensen en indirect zelfs aan 250000 veelal hoger opgeleiden. Dit aantal kan alleen nog maar groeien. Nieuwe Europese bedrijven als Arianespace (lanceersystemen), Eutelsat (telecommunicatie) en Eumetsat (weersatellieten) profiteren van de toepassingen die oorspronkelijk door de ESA ontwikkeld zijn.

In tegenstelling tot de VS, waar de NASA grotendeels afhankelijk is van publieke middelen, wordt in Europa veel betaald uit privé financiering. Dit is niet zo zeer een bewuste keuze, als wel een noodzaak, aangezien binnen de Europese regeringen niet een zelfde traditie op het gebied van ruimteonderzoek bestaat als in de VS, waar met name democratische presidenten fors willen investeren in nieuwe projecten. De NASA ontwikkelt, in tegenstelling tot de ESA, ook militaire programma’s, wat in Europa nog steeds gevoelig ligt. De doelstellingen van de ESA zijn puur vredelievend, conform het Outer Space Treaty, het Maanverdrag en een reeks UN-resoluties, alhoewel enkele ESA-lidstaten er een eigen militair ruimtevaartprogramma op na houden. Misschien dat een verregaande Europese defensie integratie dit in de (verre) toekomst nog kan wijzigen.

Daarbij vergt het onderzoek en ontwikkeling van ESA-projecten een langdurige betrokkenheid van overheden, wat moeilijk gewaarborgd kan worden in de diversiteit aan democratieën binnen de lidstaten. Wederom zorgt een gebrek aan ervaring, traditie en kennis van het ruimteonderzoek voor terughoudendheid binnen de Europese regeringen. De projecten hebben meestal een indrukwekkend prijskaartje, dat door veel politici als buitenissig wordt ervaren en bovendien moeten concurreren met andere wetenschappelijke projecten. De directe economische belangen worden vaak onderschat, ondanks studies die uitwijzen dat voor elke geïnvesteerde euro het drie- tot zesvoudige kan worden terugverdiend. Voortdurende promotie van de eigen projecten en een actieve lobby zijn dan ook van levensbelang voor de ESA.

De voordelen van het ruimteonderzoek voor de Europese burger zijn geavanceerde navigatiefaciliteiten, intelligente persoonlijke telecommunicatie en betere weersvoorspellingen. Daarnaast ontwikkelt ESA in opdracht van de Europese Unie een autonoom ruimtenavigatie systeem, wat grote voordelen biedt voor het wegtransport en de scheepvaart. Maar de ESA heeft ook een leidende positie in het bestuderen van het gat in de ozonlaag, het monitoren van de ijskappen en de veranderingen in het klimaat. De ‘gezondheid’ van de aarde en de al dan niet menselijke oorzaak van veranderingen worden via ESA-satellieten nauwlettend in de gaten gehouden. Ook de wisselwerking tussen de zon en de aarde is een belangrijk studieobject voor ESA. Alhoewel dit milieuonderzoek minder directe economische resultaten geeft voor Europeanen en de rest van de wereld mee profiteert van in Europa gefinancierd onderzoek, kunnen de resultaten wel leiden tot betere wereldwijde afspraken op het gebied van CO2 uitstoot en klimaatbeheersing. Daarbij wordt de hoogwaardige communicatie- en navigatietechnologie in Europa zelf geproduceerd en wordt uitstroom of afhankelijkheid van kennis voorkomen.

De begroting van de ESA bedroeg in 2001 2,9 miljard euro. Elke lidstaat is verplicht een vaste bijdrage te leveren aan lopende projecten en kan opteren voor extra investeringen. De bijdrage wordt vastgesteld aan de hand van het Bruto Nationaal Product van ieder land. Met name de bijdragen van Frankrijk (29,9 %, 614,5 miljoen euro) en Duitsland (25,9 %, 531,4 miljoen euro) zijn relatief hoog. Opvallend is ook dat het grootste deel van de begroting wordt besteed aan bemande ruimtevaart, ondanks het ontbreken van technische faciliteiten voor bemande ruimtevaart. De ontwikkeling van het International Space Station is de belangrijkste reden voor die grote hap uit de begroting. Met een kostenplaatje van ongeveer 100 miljard euro is het ISS verreweg het meest ambitieuze internationale samenwerkingsproject ooit. De VS, Rusland, Japan, Canada en tien van vijftien ESA-lidstaten participeren in het ISS, waarbij de Europese inbreng rond de 8 miljard euro ligt. Het project moet uiteindelijk het enige kunstmatige object in de ruimte worden, dat zichtbaar is vanaf de aarde. De toekomst van het ruimteonderzoek in Europa is gedeeltelijk afhankelijk van het succes van het ISS. Jammer genoeg heeft de regering Bush in de laatste nationale begroting de investeringen fors teruggedraaid, tot ergernis van de overige participanten.

Maar de ESA doet meer. Europese sondes gaan in de komende jaren op weg naar Mars (op zoek naar water) en een aantal kometen (bestudering van inslaggevaren). Op dit moment snelt de Huygens-sonde naar Titaan, één van de manen van Saturnus en de enige maan met een atmosfeer in ons zonnestelsel, en zal daar in 2005 de eerste wetenschappelijke data verzamelen van onder het wolkendek. De ESA heeft dit soort tot de verbeelding sprekende projecten hard nodig, om een betere naam te krijgen bij de Europese burgers en overheden. Wellicht dat Europa dan ooit de kloof definitief kan dichten met het Amerikaanse programma en maximaal kan profiteren van de voordelen van ruimteonderzoek voor de economie en de wetenschap.

Mei 2002

Geen opmerkingen: