donderdag 10 mei 2007

In de ban van de peiling

Het gaat misschien een tikkeltje te ver om Emile Ratelband een visionair te noemen. Zijn bijdrage aan de politieke geschiedenis van Nederland was kort en kan door niemand serieus krachtig genoemd worden. Toch had Ratelband in het bijna lachwekkende gevecht om het ‘gedachtegoed van Pim’ een aardige bijdrage. Leden van zijn Lijst Ratelband mochten direct meestemmen over het beleid van de partij via internet. Emile zou een stelling op zijn internetpagina plaatsen (asielzoekers over hete kolen laten lopen om hun inzet te peilen: voor of tegen?) en de leden konden direct hun voorkeur aangeven. Voilá, of beter gezegd, tsjakka, de meest pure vorm van democratie was geboren. De burger zou via een simpele klik op de linker muisknop het beleid mede vorm kunnen geven. De afstand tussen electoraat en gekozene zou verdwijnen. Het ganse volk beslist, daar konden ze in het oude Athene nog een puntje aan zuigen. Het internet zou een moderne variant op de volksvergadering worden, een digitale ekklèssia. Maar Nederland koos netjes voor de ideale schoonzonen van de PvdA en het CDA en Emile werd weer veroordeeld tot het geven van peptalks voor het MKB in obscure zaaltjes.

D’66 ijvert al jaren voor meer inspraak voor de burger. Een belangrijk instrument om de afstand tussen kiezer en gekozene te verkleinen is het referendum. Over belangrijke voorstellen, zoals de ontwerpen voor een nieuw stadscentrum, moet de burger direct zijn stem kunnen geven, aldus de sociaal-liberale krullenbollen. Maar de meeste politici schuwen die directe invloed van het volk. Hans Wiegel hield zijn poot stijf in de Eerste Kamer toen er een wetsvoorstel aangaande volksraadpleging werd behandeld. Volgens Wiegel belemmert het referendum de effectiviteit van besturen. Het werkt vertragend en beeldvorming gericht op onderbuikgevoelens in plaats van feiten zou wel eens de doorslag kunnen geven. Hij zou wel eens gelijk kunnen hebben. Anderzijds wordt de politiek door een referendum wel verplicht zijn standpunten goed en helder uit te leggen aan het volk. Het contact van de overheid met de burger zou er beter van worden. Mensen zouden meer gaan participeren in de democratie en zich betrokkener voelen bij de samenleving. Dat zou toch ook niet gek zijn.

Een mooi voorbeeld is het getouwtrek rond de invoering van euro in het Verenigd Koninkrijk. Eerste minister Blair schuift de datum van een te houden referendum steeds verder vooruit. De uitkomst zou tenslotte wel eens negatief kunnen uitpakken en bezwaarlijker, onherroepelijk kunnen zijn. De Britten zien zonder de euro hun economie sterker groeien dan de economieën in de eurozone op het vermaledijde continent. Tel daarbij op de sterke culturele identiteit van de eilandnatie en de angst voor het ondemocratische Brussel en zie daar het dilemma van Tony. To join or not to join, that’s the question.

Maar Blair is niet de enige politicus die de mening van het volk wantrouwt. Democratie is in essentie een merkwaardig fenomeen. Een kleine groep deskundigen laten de richting van beleid afhangen van een grote groep ondeskundigen. Het probleem is dat veel dossiers zo gecompliceerd zijn, dat het moeilijk is de voors en tegens ervan uit te leggen. Probeer de voordelen van prijstransparantie maar eens uit te leggen aan de ‘man in de straat’. Probeer de noodzaak van immigratie bij een stagnerende natuurlijke bevolkingsaanwas uit te leggen aan burgers in het post-Pim Fortuyntijdperk.

Daarbij hebben mensen een natuurlijke weerstand tegen ingrijpende verandering. Wat ze hebben kennen en vertrouwen ze, wat ze eventueel kunnen krijgen betekent in ieder geval een einde aan het zekere en het vertrouwde. Is de dèmos daarom eigenlijk wel te vertrouwen inzake grote politieke processen? Is de ware essentie van democratie niet het geven van vertrouwen aan een kleine groep deskundigen om de stad, provincie, land of unie in de juiste richting te leiden, zonder zelf over elke grote beslissing directe inspraak te eisen? Je vertrouwt de tandarts je gebit toe aangezien hij weet hoe dit gedeelte van het skelet in elkaar steekt.

Alhoewel het referendum als instrument omstreden is en daarom wel nooit tot volle wasdom zal komen, doet zich wel ontwikkeling voor die de burger directere inspraak geeft: de opiniepeiling. Het peilen van publieke opinie is zeker geen nieuw fenomeen in de politiek, maar heeft het afgelopen decennium wel een enorme vlucht genomen. Partijen peilen de mening van hun achterban via vergaderingen en congressen. Zo worden ideaaltypisch partijprogramma’s geformuleerd. Maar om meer stemmen te winnen dan alleen die van de leden (erg marginaal tegenwoordig) is het ook noodzakelijk om contact te houden met de publieke opinie. Men kan de krant ter hand nemen en de ingezonden brievenrubriek doorpluizen, of de straat op gaan en het de mensen zelf vragen. Dit proces is echter zeer tijdrovend en levert maar een gedeeltelijk beeld op van de publieke opinie. Nee, waarom geen marketingbureau inschakelen en de doelgroep direct benaderen?

De eerste keer dat laatstgenoemde tactiek op grote schaal werd toegepast, was (uiteraard) in de Verenigde Staten, toen Bill Clinton het tijdens de presidentsverkiezingen in 1996 opnam tegen Bob Dole. De democraat Clinton had twee jaar eerder zowel de Senaat als het Congres verloren aan de republikeinen en was bezorgd na vier jaar het Witte Huis al weer te moeten verlaten. De Democraten namen het grootste marketingkantoor van de VS in de arm om de mening van de gemiddelde Amerikaan te peilen. Wat vond de grote massa zwevende kiezers belangrijk? Wat zagen zij graag terug in een kandidaat? Vervolgens gingen callcenters in het hele land deze vragen stellen aan de bewoners van de oneindige suburbs van white middle class America, waar de meeste stemmenwinst viel te behalen. Daar kwam onder meer uit voort dat veel kiezers het belangrijk vonden, dat elke schoolbus zou worden uitgerust met een mobiele telefoon, zodat in geval van een calamiteit direct de hulpdiensten gebeld konden worden. Dus vermeldde Clinton in toespraken dat hij ervoor ging zorgen dat elke bus zo’n mobieltje kreeg. Het Amerikaanse electoraat bleek vooral geïnteresseerd in pietluttigheden die direct met de eigen omgeving te maken hadden. Dus verkocht Clinton erg veel pietluttigheden in zijn campagne. Hij wist nu tenslotte hoe het volk dacht en wenste. Clinton verpulverde met een historische landslide zijn bejaarde opponent en mocht in het Witte Huis blijven bivakkeren. De schoolbussen kregen een 06 en iedereen leefde lang en gelukkig, in ieder geval tot 11 september 2001.

In het Verenigd Koninkrijk keken de partijstrategen van Labour likkebaardend toe. Hun partij werd door veel Britten gezien als een traditionele socialistische partij, met sterke banden met de vakbeweging en allergisch voor privatisering van de slecht functionerende staatsbedrijven. Het werd tijd dat Labour zich opnieuw positioneerde in het politieke spectrum om een zo groot mogelijke groep kiezers aan zich te binden. Na het tijdperk van Thatcher en Major was het tijd voor een sociaal-democratische heroriëntatie. Ook hier werd de tactiek van de telemarketing gebruikt. Ook hier bleek dat de meeste Britten een visie breder dan hun eigen buurt of stad ontbeerden. Meer bobbies in de wijk om de hanggroepjongeren in de hand te houden en beter voedsel in de schoolkantines stonden hoog op het lijstje van prioriteiten. Ook moest Labour de weerstand tegen privatisering laten varen. De mensen eisten bijvoorbeeld een goed functionerend openbaar vervoer.

Labour werd New Labour en Tony Blair werd gebracht als de John F. Kennedy van de Britse politiek; jong, hard voor de zwakken, hard voor de rijken en poeslief voor de grote grijze middenklasse. In de schoolkantines konden kinderen ook een gezond stronkje broccoli eten, naast de vette worstjes in tomatensaus. En het openbaar vervoer werd geprivatiseerd. The public gets what the public wants, nietwaar? Het liep mis. Bijna maandelijks ontspoorden er treinen of knalden er treinen op een andere trein. Het spoornet was gevaarlijker dan een slecht onderhouden achtbaan. Daarbij reden de treinen of te laat of helemaal niet. De publieke opinie, ooit in grote meerderheid voor privatisering, wendde zich af van haar oorspronkelijke standpunt en gaf in nieuwe polls te kennen fel tegen de privatisering te zijn. En dit binnen een tijdsbestek van vier jaar. Het gevolg is dat New Labour nu een historisch groot deel van de budgettaire taart in het veilig maken van het spoornet en op tijd rijdende treinen moet steken. De situatie is in ieder geval een stuk slechter nu dan voor de privatisering. Met dank aan de publieke opinie? Of dragen de strategen van Labour schuld?

In Nederland vond de grote sociaal-democratische heroriëntatie niet plaats vanuit callcenters en marketingstrategieën, maar door de opkomst van Pim Fortuyn, die eloquent verwoordde wat het publiek dacht of door zijn optreden ging denken. Al zijn aandachtspunten (een falend integratiebeleid, onveiligheid op straat, WAO-miljarden en de wachtlijsten in de zorg) zijn nu speerpunten geworden van vrijwel alle partijprogramma’s. Door zijn opkomst zijn peilingen meer dan voorheen belangrijk geworden, want nooit eerder was het electoraat zo onbetrouwbaar. Peilingen zijn zelfs zo van invloed geworden, dat de PvdA pas een premierkandidaat naar voren schoven toen ze virtueel konden concurreren met het CDA. Dit alles onder het mom van herstel van de dualiteit. De kiezer beloonde lijsttrekker Bos –hij zal toch ook eens naar het westen gekeken hebben?- met een tweede plaats.

Het effect van de focus op die peilingen, is een nieuwe verslaving in de media: de opiniepeiling over alles. Niet alleen worden de politieke partijen ook na de verkiezingen gewaardeerd, ook de dreiging van een nieuwe oorlog in het Midden-Oosten is stof voor onderzoek. Dagelijks mogen de heren deskundigen reageren op de nieuwste peiling van NSS/Interview, het NIPO of het bureau van Maurice de Hondt. Zoveel procent is tegen in alle gevallen, zoveel procent is voor in alle gevallen en zoveel procent slingert een beetje heen en weer. Er is weinig peil op te trekken. Na Powell’s presentatie meer voor, na het tweede rapport van Blix meer tegen. De Hoop-Scheffer trippelt op muizenvoetjes tussen Parijs, Berlijn en Washington heen en weer en mag in de peilingen kijken of het CDA er op vooruit gaat of bestraft wordt voor het vastklampen aan de Atlantische traditie.

In ieder geval speelt de publieke opinie, nu die zo eenvoudig meetbaar is geworden, een grotere rol dan ooit in besluitvormingsprocessen, zowel in de input als de output van het politieke systeem. De politiek die het referendum niet aandurft krijgt een ongevraagde gratis volksraadpleging op kosten van de media. Knappe jongen als je de publieke opinie tegen de haren in wilt strijken. Het kon je wel eens je baan kosten bij een volgende verkiezing en die worden tegenwoordig met Italiaanse snelheid uitgeschreven. Beleidsmakers krijgen ongevraagd directe feedback over plannen, doelstellingen en methodes van een publiek dat maar beperkt kennis van zaken heeft en kan hebben. Het blijft de vraag of dit een positieve ontwikkeling is. De informatierevolutie maakt democratie, in de kern, meer democratisch, maar minder bestuurbaar.

November 2003

Geen opmerkingen: