donderdag 10 mei 2007

Het onoplosbare probleem

Eind jaren tachtig bereikte Israël de grenzen van zijn economische groei. Na een relatief rustig decennium, dat wil zeggen zonder een grote oorlog gevoerd te hebben tegen zijn Arabische buurlanden, zocht Israël naarstig naar nieuwe afzetmarkten voor zijn producten en buitenlandse investeerders voor de verdere ontwikkeling van de eigen markt en welvaart. De roerige geschiedenis van de jonge joodse staat en de in 1987 uitgebroken Palestijnse opstand, de Intifada, zorgden voor een (gegronde) terughoudendheid bij de buitenlandse multinationals. Daarbij was in de nadagen van de Koude Oorlog Israël in de ogen van vele staten een paria binnen de internationale gemeenschap. De invasie in Libanon in 1982 en het bezet houden van de Gazastrook en de Westelijke Jordaanoever droegen bij aan dit isolement. Het was duidelijk voor de Israëlische beleidsmakers dat alleen via de onderhandelingstafel verdere economische groei bewerkstelligd kon worden. De Scud-raketten die in januari en februari 1991 het eigen grondgebied teisterden, waardoor de bevolking in provisorische schuilkelders en uitgerust met nota bene door Duitsland ter beschikking gestelde gasmaskers een veilig heenkomen moest zoeken, bevestigden dat de toekomst van Israël lag in de positieve uitkomst van vredesbesprekingen. De markt en de blijvende penibele strategische situatie dwongen Israël naar de onderhandelingstafel.

Onderhandelingen volgden dan ook. Na besprekingen in Madrid in 1991 kwamen handelsbetrekkingen tot stand met een viertal Aziatische reuzen: China, Zuid-Korea, India en Japan. Toen in 1993 op het gazon voor het Witte Huis en onder toezicht van een stralende Clinton Yitzhak Rabin en Yassar Arafat elkaar de hand schudden, volgden de Europese Unie en Turkije. De Israëlische export steeg exponentieel in de periode tot 1999 en buitenlandse investeerders zagen in Israël in plaats van een potentieel kruitvat een groeimarkt met een groot arsenaal hoog opgeleiden. Toyota’s en MacDonald restaurants vulden het straatbeeld van Tel Aviv. Het was duidelijk dat de onderhandelingen zich uitbetaalden in meer welvaart.

De gestegen welvaart en economische groei zorgden ook voor een nieuw zelfvertrouwen. De druk om tot een snel en definitief akkoord te komen met de Palestijnen nam af en gaandeweg de jaren negentig ontwikkelde zich een consistent beleid dat zowel door links als door rechts werd uitgevoerd. Kern van dit beleid was om het vredesproces in gang te houden, maar het niet tot een definitief akkoord met de Palestijnen te laten komen. Gevoelige kwesties als Jeruzalem en de joodse nederzettingen op de Westelijke Jordaanoever werden keer op keer op de lange baan geschoven. Het was een beleid van pappen en nathouden, terwijl intussen wel geprofiteerd werd van de nieuwe internationale status. Economische groei zonder territoriale concessies leek een reële mogelijkheid.

Maar een vredesproces zonder vrede als uiteindelijke doelstelling is gedoemd te mislukken. De tegenstellingen polariseerden eind jaren negentig. Ehud Barak was de eerste Israëlische premier die een tijdslimiet durfde aan te gaan; binnen vijftien maanden moest er een definitieve oplossing komen voor het slepende conflict. Helaas was er geen sprake van een ommezwaai, aangezien Barak aan een harde lijn ten opzichte van Jeruzalem en de al bestaande joodse nederzettingen op de westoever van de Jordaan vasthield. De Palestijnene waren bereid tot bescheiden concessies op het gebied van de nederzettingen, maar Jeruzalem zou nooit volledig buiten een Palestijnse staat kunnen vallen. Zelfs Clinton, die in zijn nadagen zijn magnum opus trachtte te bereiken via nieuwe Camp David besprekingen, kon ondanks zware diplomatieke druk geen definitief akkoord afdwingen. Een moegestreden Barak ruimde vervolgens begin dit jaar het veld voor Ariel Sharon, een rechtse havik, die een keiharde lijn beloofde aan het Israëlische electoraat en deze ook uitvoerde.

Op dit moment is het de vraag hoe lang Sharon deze harde lijn kan volhouden. De Israëlische economie hapert, de werkloosheid stijgt en de El Aksa-Intifada schrikt buitenlandse investeerders opnieuw af. Na de zelfmoordaanslag van een lid van de radicale Hamasbeweging op 18 mei jongstleden heeft Sharon zelfs aangekondigd meer geld vrij te maken voor het leger; een leger dat al een aanzienlijk gedeelte van de nationale begroting opslokt.

Echter, het haperen van de economie wordt meer veroorzaakt door de grillen van de NASDAQ en de tegenvallende resultaten van de Amerikaanse dotcom-bedrijven, dan de strijd tegen de Palestijnen. Het zijn juist de Palestijnen die economisch lijden onder de afsluiting van de Gazastrook en Westoever van de Jordaan. De Israëlische export bestond in 2000 voor 57 procent uit hightech producten en de prognoses zijn, dat in 2005 dit percentage zelfs zal stijgen tot 70 procent - mits de stabiliteit in de regio gewaarborgd blijft. Sharon zal dan ook, wil hij de economie verder zien groeien, concessies moeten doen aan de Palestijnen en een bestendige vrede moeten zoeken met de Arabische buurstaten om stabiliteit te garanderen. Maar juist het hightech karakter van de Israëlische export maakt economisch interactie met de Arabische buurstaten vrijwel onmogelijk, de Israëlische en Arabische markten zijn niet met elkaar te vergelijken. De enige manier waardoor economische banden kunnen ontstaan, is het gebruiken van de Arabische landen als lage lonen landen voor Israëlische (lowtech) industrie, maar daar wordt door zowel Tel Aviv als de omliggende landen geen beleid toe ontwikkeld.

Een ander gevaar dreigt voor Israël, namelijk een hernieuwd internationaal isolement. Mary Robinson, Hoge Commissaris voor de mensenrechten van de Verenigde Naties, beoordeelde ‘geschokt, verbijsterd en zelfs vol afgrijzen’ de situatie van de Palestijnen en werd daar nog voor op de vingers getikt door de Verenigde Staten (VS), die haar uitspraken te ver vonden gaan. Maar hoe lang blijft Israëls belangrijkste bondgenoot, de VS, nog het schijnbaar excessieve geweld tegen de Palestijnen tolereren? De VS koesteren hun fragiele relaties met een groot aantal Arabische landen sinds de Golfoorlog en wensen deze relaties, van levensbelang voor de olietoevoer (maar dat hoeft niemand de Texaan Bush uit te leggen), onder geen beding in gevaar te brengen. Nu al keurt het State Department met ferme uitspraken het Israëlische beleid af. De Europese Unie heeft bij monde van onder andere minister Van Aartsen al aangekondigd geen wig te willen drijven tussen de VS en het Europese beleid en zal de Amerikaanse aanpak volgen. Daarbij verliest Israël de mediaoorlog en ziet daarmee de publieke opinie in de Westerse staten langzamerhand tegen zich keren. Israël is niet de underdog in deze kwestie, zoals het in het verleden altijd wel geweest is. Het aandeel van joodse kiezers in het Amerikaanse electoraat, altijd een factor van belang, neem relatief met elke nieuwe verkiezing af, resulterend in een steeds minder prominente plaats van Israëlische belangen op de Amerikaanse politieke agenda. En wat als Arafat op den duur van het politieke toneel verdwijnt en plaats maakt voor een meer voor het westen charismatische figuur? Wat doet die aardige Palestijnse woordvoerdster tegenwoordig? Sharon zal wel moeten kiezen voor de onderhandelingstafel, het is een economisch en veiligheidsbelang van de eerste orde.

Mei 2001

Geen opmerkingen: